De belangrijkste argumenten en misverstanden, kenmerkend voor de ontmoeting tussen architectuur en filosofie die aan het eind van de 20ste eeuw het zogenaamde ‘deconstructivisme’ heeft voortgebracht, zijn te vinden in het boek Chora L Works, de neerslag van Jacques Derrida’s samenwerking met architect Peter Eisenman, en in enkele artikelen van Derrida uit het midden van de jaren 80. [1] De filosofie en de architectuur staan, zo betoogt Derrida, aan dezelfde kant. Ze hebben een gemene zaak: de metafysica, of het systematiseren en ‘naturaliseren’ van betekenis. Reeds voor hij zich inliet met de architectuur had Derrida het constructief karakter van de klassieke filosofie onderkend, en thematiseerde en problematiseerde hij de wijze waarop de architectuurmetafoor het denken en de opbouw van de kennis beheerst. [2] De architectuurmetafoor bepaalt het denken – op een ongereflecteerde manier – als de ‘uitbouw’ van de gedachten tot een systeem, of de organisatie van de kennis tot een geconstrueerd geheel. De architecturale metafoor blijkt inderdaad nagenoeg onontkoombaar voor wie wil zeggen wat het denken wil of doet: een argument moet ‘stevig’ en ‘goed onderbouwd’ zijn, een bewering moet ‘gegrond’ zijn, een theorie ‘zoekt steun’, een betoog is goed of slecht gestructureerd, een mening is fundamenteel of oppervlakkig… In een artikel over Bernard Tschumi schrijft Derrida dat het concept van architectuur een erfenis nalaat ‘qui nous comprend avant même que nous ne tentions de le penser.’ [3] Hij wijst erop dat ook zijn eigen denken zich ontplooit binnen de contouren van de architectuurmetafoor: ‘First of all the very word deconstruction has something architectural in itself.’ [4] In het artikel over Tschumi en in zijn bijdragen aan de publicatie met Eisenman over hun project voor het park van La Villette, heeft Derrida het belang en de werking van de architectuurmetafoor in de filosofie expliciet verbonden met een interpretatie van de (klassieke) architectuur zelf.