Aan het begin van de twintigste eeuw waren bijna alle nutsbedrijven in eigendom van de gemeente Amsterdam. Daarmee
was de taak van de dienst der Publieke Werken om toezicht te houden op de geleverde prestaties van de 'concessionarissen'
komen te vervallen.
Directeur A.W. Bos slaagde erin de dienst aanzienlijk uit te breiden en een goed geoliede organisatie op te bouwen. De
afdeling Gebouwen speelde daarin een belangrijke rol. Ook het Grondbedrijf was door het in 1897 geïntroduceerde erfpachtstelsel
meteen een belangrijke afdeling en de afdeling Bruggen ontwikkelde zich door de vele doorbraken, wegverbredingen
en stadsuitbreidingen in rap tempo.
De sociaal gerichte atmosfeer aan het eind van de negentiende eeuw ging hand in hand met een schoonheidsideaal dat
de stad, als bouwwerk van de gemeenschap, de nodige glans moest geven. In de zowelliterair als politieke geïnteresseerde
kringen van De Nieuwe Gids, De Kroniek en de informele Breêroo Club gistte de 'nieuwe tijd'.' Hier vonden de wethouder
van Financiën M.W. Treub en de architect H.P. Eerlage elkaar. Treub introduceerde Eerlage als ontwerper van de Beurs
en vroeg hem ook stadsplannen te ontwerpen of te verbeteren. Rond 1902 betrok hij Eerlage als esthetisch adviseur bij
de Nieuwe Amstelbrug. Albert Verwey, lid van de Breêroo Club en redacteur van De Nieuwe Gids, beschreef de veranderingen
als een 'oriëntatie van de jonge generatie op de internationale samenleving, de "mensheid", die in de plaats kwam
van de nationalistische noties van volk en vaderland die voor de oudere generaties zo belangrijk waren'.
De zoektocht naar 'gemeenschapskunst' en een daarmee samenhangende architectuurstijl is terug te vinden in drie
gebouwen, die na de bouw van het Centraal Station (1889) tot stand kwamen: de Beurs (1903), het Scheepvaarthuis (1916)
en het gebouw van de Nederlandse Handelmaatschappij (1926). De Beurs en de Nederlandse Handelmaatschappij staan
langs de hoofdverkeersader van Amsterdam die in deze periode niet zonder slag of stoot tot stand kwam: het tracé vanaf
het Centraal Station over het Damrak, het Rokin, het Muntplein en de Vijzelstraat naar de nieuwe stadsuitbreiding in
Amsterdam-Zuid.
De bouwbeeldhouwkunst die de architect P. J.H. Cuypers met de bouw van het Rijksmuseum in 1885 had geïntroduceerd
is na de Eerste Wereldoorlog vrijwel van het toneel verdwenen. De 'stads beeldhouwer' Hildo Krop was een van de weinigen
die nog opdrachten voor bouwbeeldhouwwerk kreeg. Zijn voornaamste werk aan de bruggen heeft hij in een monopolistische
samenwerking met de architect en esthetisch adviseur Pieter Loclewijk Kramer tot de Tweede Wereldoorlog
voortgezet.