De bouwexploitanten, de eigenaren van de Amsterdamse Omnibus
Maatschappij, de 'haute finance' en de scheepvaartmaatschappijen
waren ri jkelijk vertegenwoordigd in de politiek.
Er werd een 'sterke leiding' over de dienst der Publieke Werken
geëist. Die dienst moest borg staan voor de groei van Amsterdam,
een stad die gebukt ging onder een schuldenlast van
bijna 45 miljoen gulden. In 1873 werd J. Kalff benoemd tot
directeur der Publieke Werken. Kalff was afkomstig van de
spoorwegen, waar hij voor de H.IJ.S.M. had meegewerkt aan de
Oosterspoorweg.'5 De stadsarchitect en de stadsingenieur, die
daarvóór rechtstreeks onder de wethouder waren geressorteerd,
stonden vanaf die tijd onder zijn leiding. De nieuw aangetreden
directeur presenteerde in 1876 een 'rea listischer' plan
dan dat van Van Niftrik, waarin met de heersende bouwpraktijk
rekening werd gehouden en de bes taande verkaveling en
waterlopen zo veel mogelijk werden gerespecteerd. Het plan
werd daarom als een 'kadastraal plan' betiteld. De gemeenteraad
accepteerde in 1877 het 'Plan Kalff' maar stelde tegelijkertijd
als voorwaarde dat de uitbreiding n iet meer tot last van
de s tad mocht zijn. De wegen moesten nu in het kader van
liberaal ondernemerschap door de bouwexploitanten worden
opgehoogd en voorzien van de vereiste kabels en leidingen,
zonder dat daar overigens sancties tegenover stonden. In het
pla ngebied waren al zoveel concessies uitgegeven dat een
hoofds tructuur ontbrak.'6 Van Niftrik toonde zich loyaal, maar
beperkte zijn gezichtsveld daarna tot het 'inwendige van de
stad'. In zijn memoires toonde hij zich echter verbolgen over de
bestuurlijke beslissingen ten aanzien van de stadsuitbreiding.'7
Het raamwerk van het Plan Kalff was naar zijn mening een