Artikel 15aa
Indien een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, voor het wijzigen van een inrichting wordt aangevraagd en voor die inrichting al een of meer vergunningen krachtens deze wet zijn verleend, is artikel 2.6, eerste, tweede en vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing. Onze Minister van Economische Zaken kan de rechten die de vergunninghouder aan de al eerder verleende vergunningen ontleende, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van artikel 18a of artikel 19 van deze wet.
Artikel 15b
1. De vergunning kan slechts worden geweigerd in het belang van:
a. de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen;
b. de veiligheid van de staat;
c. de bewaring en beveiliging van splijtstoffen en ertsen en de beveiliging van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b;
d. de energievoorziening;
e. het zeker stellen van de betaling van de vergoeding, aan derden toekomende voor schade of letsel, hun toegebracht;
f. de nakoming van internationale verplichtingen.
2. Onverminderd het eerste lid kan een vergunning voor het oprichten van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, worden geweigerd, indien de in de aanvraag beschreven techniek voor het vrijmaken van kernenergie, het vervaardigen, bewerken of verwerken van splijtstoffen dan wel het opslaan van splijtstoffen in de inrichting naar het oordeel van Onze Minister van Economische Zaken bij het in werking brengen van de inrichting zal zijn verouderd.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen naast de in het eerste lid bedoelde belangen andere belangen worden aangewezen.
4. Indien Wij niet binnen drie maanden na het in werking treden van een algemene maatregel van bestuur als in het derde lid bedoeld aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een voorstel van wet hebben doen toekomen tot wijziging van deze wet overeenkomstig die maatregel of indien zodanig voorstel wordt ingetrokken of verworpen, trekken Wij de maatregel onverwijld in.