Artikel 22
1. Ieder, die zonder daartoe bevoegd te zijn splijtstoffen of ertsen, dan wel stoffen, waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden, dat het splijtstoffen of ertsen zijn, onder zich heeft of krijgt, is verplicht daarvan terstond aangifte te doen bij de burgemeester van de gemeente, waar die goederen zich bevinden.
2. De burgemeester geeft van de gedane aangifte onverwijld kennis aan een der krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren.
3. De krachtens artikel 58, eerste lid, aangewezen ambtenaren zijn bevoegd met betrekking tot ongeoorloofd aanwezig bevonden splijtstoffen en ertsen en de voorwerpen, welke tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend, een last onder bestuursdwang op te leggen.
4. Door toepassing van bestuursdwang in bezit genomen goederen worden overgedragen aan een door Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen instelling of persoon. Deze geeft van de overdracht kennis in de Staatscourant en een of meer nieuwsbladen. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een aanwijzing.
Artikel 23
1. Hij, die bevoegd is de in bezit genomen splijtstoffen of ertsen onder zich te hebben, kan binnen drie maanden na de in artikel 22, vierde lid, bedoelde kennisgeving de afgifte van de in bezit genomen goederen vorderen bij een verzoekschrift, te richten tot de rechtbank, binnen welker rechtsgebied de inbezitneming heeft plaats gevonden.
2. De rechtbank behandelt het verzoek overeenkomstig de bepalingen van de zesde afdeling van Titel I van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering en beslist zo spoedig mogelijk bij met redenen omklede beschikking.