Het gedachtegoed achter deze vorm van muziekonderwijs werd bepaald door opvattingen van de filosoof Rousseau en de pedagogen Pestalozzi en Fröbel bij wie de opvoeding van het kind zich middels ‘hoofd, hart en handen’ diende te voltrekken. Wat betreft het muziekonderwijs in die tijd was zingen –mits ‘handen’ door stembanden vertaald wordt - de meest aangewezen manier om kunst te ervaren en te leren waarderen. Bovendien werd muziek gezien als een middel tot humanisering en achtte men deze vorm van kunst als een probaat middel om de ruwheid en onbeschaafdheid van het ‘mindere volk’ in te tomen, want ‘goede muziek’ werkt op het gevoel, verfijnt het gehoor en werkt derhalve beschavend. Deze heersende opvattingen