In het ontwerpprogramma voor het zingen, dat met betrekking tot het onderzoek naar de stand van het muziekonderwijs in overleg met zangpedagogen was opgesteld, stond dat de leerlingen van de zesde klas een aantal eenvoudige liederen behoorlijk moesten kunnen zingen, kennis van het notenschrift dienden te hebben en op gehoor tonen, intervallen, melodieën, maten en diverse tempi moesten kunnen onderscheiden én een melodie voltooien en improviseren.