Op grond van het zeer kleine formaat van de Madonna bij de fontein kunnen we aannemen dat het kleinood bestemd was voor de privé-devotie van een gegoed persoon.
Het werk draagt nog zijn oorspronkelijke, fijn gemarmerde lijst. Daarop bracht de kunstenaar zijn devies Als ich can, ‘(Zo goed) als ik kan’, aan. Daaronder staat zijn handtekening: Ioh(ann)es de Eyck, gevolgd door me fecit + (com)plevit an(n)o 1439, ‘heeft mij vervaardigd en voltooid in het jaar 1439’.
Maria staat in een dichtbegroeide, bloeiende tuin en houdt Jezus op de arm. Moeder en Kind betuigen hun tederheid voor elkaar: het kind streelt met de rechterhand Maria’s hals, zij kijkt vol meevoelen neer op het kind. Maria is in de laatmiddeleeuwse geloofsbeleving het volmaakte vrouwelijke beginsel, oorsprong van het heil. Bij haar zoekt de gelovige toevlucht, zoals het Kind bij zijn Moeder. Geen voorstelling is zo geliefd in de kunst van de Vlaamse primitieven als deze.
De tuin waarin Maria en het Kind zich ophouden is zelf een symbool van de Moeder Gods en van het Paradijs. Zoals de bloeiende tuin, wordt ook de ziel wanneer ze getransformeerd is tot een veld van deugdzame schoonheid. Zoals de Maagd op het schilderij, zo moet de beschouwer zelf worden.