De Hoge Raad bevestigt de beslissing van het hof dat de onderhavige portacabin onroerend is in de zin van art. 3.3 BW. Tevens geeft de Hoge Raad een maatstaf (r.o. 3.3) waaraan een dergelijke vraag kan worden getoetst. De Hoge Raad overwoog:
Aanhalingsteken openen
[3.3] Voorts moet het volgende worden vooropgesteld:
[a] Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn in de zin van art. 3:3 BW, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven; (...). Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen. (...)
[b] Bij beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet (...) worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Onder de bouwer moet hier mede worden verstaan degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt aangebracht.
[c] (...) de bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven [dient] naar buiten kenbaar te zijn. Dit vereiste vloeit voort uit het belang dat de zakenrechtelijke verhoudingen voor derden kenbaar dienen te zijn.
[d] De verkeersopvattigen kunnen (...) niet worden gebezigd als een zelfstandige maatstaf voor de beoordeling van de vraag of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen echter wel in aanmerking worden genomen in de gevallen dat in het kader van de beantwoording van de vraag onzekerheid blijft bestaan of een object kan worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd, (...)
[3.4] Het hof heeft, door op grond van de [vaststaande] feiten te oordelen dat de portacabin onroerend was, de onder 3.3 vermelde maatstaven geenszins miskend.