Het schilderij werd waarschijnlijk geschilderd in Napels. Op het tafereel knielen smekende gelovigen voor Maria en haar kind, terwijl de heilige Dominicus rozenkransen uitdeelt. Opvallend is de sjofelheid van de volkse figuren, die hun vuile voetzolen aan de toeschouwers tonen.
Twee jonge Vlaamse schilders die met Caravaggio bevriend waren, Louis Finson en Abraham Vinck, brachten het doek over naar Amsterdam, waar het onder de hamer ging. Op de veiling werd het gekocht door een groepje Antwerpse kunstenaars, aangevoerd door Rubens. Zij betaalden 1.800 gulden voor het werk en schonken het omstreeks 1620 aan de Sint-Pauluskerk, waar het werd opgenomen in een befaamde reeks over de Mysteries van de rozenkrans.
Anderhalve eeuw heeft het doek in de kerk gehangen.
Maar in 1781 werd dit schilderij door keizer Jozef II opgeëist om het toe te voegen aan zijn kunstverzameling. Nu is het te bewonderen in het Kunsthistorisches Museum van Wenen. In de Antwerpse Sint-Pauluskerk hangt tegenwoordig een kopie, geschilderd door de directeur van de Antwerpse Academie. 'Caravaggio's werk, verwerd', zo meldt Wikipedia,'tot een object van roofkunst door de toenmalige Oostenrijkse bezetter.'
Na de Tweede Wereldoorlog zijn er diverse rechtszaken gevoerd om door de Nazi's gestolen kunst terug te geven aan de rechtmatige eigenaren. Misschien moeten we de Belgen adviseren om ook dit schilderij terug te eisen van de Oostenrijkse regering.
Raymond Sirjacobs verwacht, terecht, niets van een dergelijke actie: 'Wij beseffen dat het schilderij niet naar Antwerpen zal terugkeren'. 'Wat ons stoort, is dat iedereen doet alsof het altijd in Wenen gehangen heeft. Wij vragen dat onze plaats in de geschiedenis van het schilderij wordt erkend en vermeld in de publicaties. De Madonna van de rozenkrans was voor onze kerk een vorstelijk geschenk van Rubens. Jozef II heeft er een keizerlijke roof van gemaakt.'