passen op
Moet je op je broertje passen?
passen bij
Blauw past niet bij groen.
plezier hebben in
Ik heb veel plezier in schilderen.
plezier hebben van
Wij hebben veel plezier van onze kleurentelevisie.
pochen op
Hij pocht altijd op zijn afkomst.
een poging doen tot
Hij heeft een poging gedaan tot zelfmoord.
een poging doen om
Hij deed een poging om haar aan het lachen te maken.
profiteren van
Van mooi weer moet je profiteren.
raden naar
Hij raadde naar het moede antwoord.
reageren op
De leraar reageerde niet op de brutale opmerking.
recht hebben op
Alle kinderen hebben recht op goed onderwijs.
redden van
Hij heeft het kid van de verdrinkingsdood gered.
rekenen op
Ik reken op je hulp.
rekening houden met
Je moet met alle factoren rekening houden.
zich rekenschap geven van
Je moet je rekenschap geven van je daden.
zich richten tot
De spreker richtte zich tot een bepaalde groep luisteraars.